woensdag 9 juli 2014

5 MEI 2014. - Wet betreffende de internering van personen - B.S. 9 juli 2014

5 MEI 2014. - Wet betreffende de internering van personen (1)

 



FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2. De internering van personen met een geestesstoornis, bedoeld in artikel 9 van deze wet, is een veiligheidsmaatregel die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij.
Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de geïnterneerde persoon zal hem de nodige zorg aangeboden worden om een menswaardig leven te leiden. Die zorg is gericht op een maximaal haalbare vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via een zorgtraject waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt.
Art. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° minister : de minister van Justitie;
2° de directeur :
a) de ambtenaar die belast is met het lokaal bestuur van een gevangenis of van een door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij;
b) de verantwoordelijke of de door de verantwoordelijke aangewezen persoon van een forensisch psychiatrisch centrum of van een door de bevoegde overheid erkende inrichting die is georganiseerd door een privé-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat is aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een samenwerkingsovereenkomst zoals bedoeld in het 5°, heeft afgesloten inzake de toepassing van deze wet;
3° hoofdgeneesheer : de hoofdpsychiater of zijn vervanger van een inrichting bedoeld in het 4° c), of het 4°, d);
4° de inrichting :
a) de psychiatrische afdeling van een gevangenis;
b) de door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij;
c) het door de federale overheid georganiseerd forensisch psychiatrisch centrum, aangewezen bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad op voorstel van de voor Justitie, Volksgezondheid en Sociale Zaken bevoegde ministers;
d) de door de bevoegde overheid erkende inrichting die is georganiseerd door een privé-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat is aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een samenwerkingsovereenkomst zoals bedoeld in het 5° heeft afgesloten inzake de toepassing van deze wet;
5° samenwerkingsovereenkomst : een overeenkomst die wordt afgesloten tussen één of meerdere instellingen, enerzijds, en de minister van Justitie en de minister bevoegd voor het beleid inzake de zorgverstrekking in deze instellingen, anderzijds, waarbij de volgende aspecten worden vastgelegd : het minimum aantal geïnterneerde personen dat de instelling of instellingen onder de vorm van plaatsing willen opnemen, de profielen voor dewelke een plaatsing kan gebeuren en de te volgen procedure om tot plaatsing over te gaan;
6° kamer voor de bescherming van de maatschappij : de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank die uitsluitend bevoegd is voor interneringszaken, behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen;
7° interneringsrechter : de magistraat-voorzitter van de kamer van de strafuitvoeringsrechtbank die uitsluitend bevoegd is voor interneringszaken;
8° openbaar ministerie : het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;
9° het slachtoffer : de volgende categorieën van personen die bij de toekenning van een uitvoeringsmodaliteit kunnen vragen om te worden geïnformeerd en/of te worden gehoord in de door deze wet bepaalde gevallen, volgens de door de Koning bepaalde regels :
a) de natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering ontvankelijk en gegrond wordt verklaard;
b) de natuurlijke persoon voor wie een vonnis of een arrest bepaalt dat er ten aanzien van hem strafbare feiten zijn gepleegd, of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
c) de natuurlijke persoon die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen;
d) de nabestaande van de persoon van wie het overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbaar feit of de nabestaande van een overleden persoon die zich burgerlijke partij had gesteld; onder nabestaande wordt verstaan de echtgenoot van de overleden persoon, de persoon die met hem samenleefde en met hem een duurzame affectieve relatie had, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk waren;
e) de naaste van een niet-overleden slachtoffer die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen; onder naaste wordt verstaan de echtgenoot van het niet-overleden slachtoffer, de persoon die met hem samenleeft en met hem een duurzame affectieve relatie heeft, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk zijn.
Ten aanzien van de personen die onder de categorieën c), d) en e) vallen, oordeelt de interneringsrechter op hun verzoek, overeenkomstig de bepalingen van Titel III, of ze een direct en legitiem belang hebben;
10° hoogdringendheid : een omstandigheid die aan de discretionaire beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank wordt overgelaten en die betrekking heeft op een verzoek tot toekenning, wijziging of intrekking van een uitvoeringsmodaliteit, waarover het beraad onmiddellijk moet plaatsvinden, in het belang van de veiligheid en/of van de maatschappelijke re-integratie van de geïnterneerde persoon, zonder oproeping noch verschijning van de partijen;
11° kabinetsbeslissing : een beslissing van de alleenzetelende voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, zonder oproeping noch verschijning van de partijen.
TITEL II. - Bepalingen betreffende het slachtoffer
Art. 4. § 1. De in artikel 3, 9°, c), d) en e), bedoelde personen die in de door de wet bepaalde gevallen wensen te worden geïnformeerd inzake de toekenning van een modaliteit van internering, gehoord, of voorwaarden voor uitvoeringsmodaliteiten te laten opleggen, richten een schriftelijk verzoek aan de interneringsrechter van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht de internering heeft bevolen.
De griffie zendt onverwijld een afschrift van het verzoek over aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie geeft een advies binnen zeven dagen na de ontvangst van het afschrift.
§ 2. De in § 1 bedoelde personen kunnen zich te allen tijde laten vertegenwoordigen of bijstaan door hun raadsman. Zij kunnen zich eveneens laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of van een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
§ 3. Indien de interneringsrechter dit nuttig acht om te kunnen oordelen over het direct en legitiem belang, kan hij de verzoeker vragen om op een zitting hieromtrent verdere informatie te verstrekken. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek.
§ 4. De interneringsrechter oordeelt over het direct en legitiem belang binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de verzoeker of aan zijn advocaat en aan het openbaar ministerie.
§ 5. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
TITEL III. - De gerechtelijke fase van de internering
HOOFDSTUK I. - Het psychiatrisch deskundigenonderzoek
Art. 5. § 1. Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich bevindt in een in artikel 9 bedoelde toestand, bevelen de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de onderzoeks- of vonnisgerechten een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek teneinde na te gaan :
1° of de persoon op het ogenblik van de feiten en op het ogenblik van het onderzoek leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast;
2° of er mogelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten;
3° of het gevaar bestaat dat betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis, desgevallend in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt;
4° a) dat en hoe de persoon desgevallend kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij;
b) dat desgevallend, indien de tenlastelegging betrekking heeft op de in artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de noodzaak bestaat om een gespecialiseerde begeleiding of behandeling op te leggen.
§ 2. Het forensisch psychiatrisch onderzoek wordt uitgevoerd onder de leiding en de verantwoordelijkheid van een deskundige die voldoet aan de voorwaarden welke zijn gesteld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Het deskundigenonderzoek kan ook in college of met bijstand van andere gedragswetenschappers uitgevoerd worden, telkens onder leiding van voormelde deskundige.
Daarenboven dient de leidende deskundige vooraf erkend te zijn door de bevoegde minister of door zijn afgevaardigde.
Binnen zes maanden te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel bepaalt de Koning, op voorstel van de ministers die Volksgezondheid en Justitie tot hun bevoegdheid hebben, de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van de erkenning. Hij bepaalt de rechten en de plichten van de erkende deskundigen. Hij bepaalt de sancties die kunnen worden opgelegd bij het niet-naleven van de erkenningsvoorwaarden.
De expertises die zijn uitgevoerd door deskundigen, vooraleer voormelde erkenningsvoorwaarden van kracht zijn, blijven rechtsgeldig.
De deskundige dient in het kader van het deskundigenonderzoek alle nuttige inlichtingen in te winnen bij de huisarts van de betrokkene, en desgevallend bij zijn andere of vroegere psychiatrische behandelaars. Dit overleg dient plaats te vinden binnen het toepasselijk deontologisch kader.
§ 3. Onverminderd de mogelijkheid van de bevelende instantie om een nieuw deskundigenonderzoek te laten uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van deze wet, blijven de deskundigenonderzoeken die zijn uitgevoerd voor de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in § 2, rechtsgeldig.
De bevelende instantie kan een actualisering van het deskundigenonderzoek vragen wanneer zij dit nodig acht. De deskundige maakt van de actualisering een verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgestelde model.
§ 4. De deskundige maakt van zijn bevindingen een omstandig verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgestelde model.
§ 5. Binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid wordt een cel "uitgebreide kwaliteitsbewaking" opgericht. Deze heeft als taak na te gaan of de verslagen van de deskundigen voldoen aan de kwaliteitsnormen, zowel inhoudelijk als vormelijk, voordat ze naar de rechtbank worden doorgestuurd, zonder te raken aan de onafhankelijkheid van de deskundige bij de beslissing.
§ 6. De deskundige ontvangt een honorarium per uur, dat wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief dat voor een psychotherapeutische behandelingszitting van een geaccrediteerde geneesheer is vastgelegd in de nomenclatuur voor de geneeskundige verstrekkingen.
Art. 6. § 1. Wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat een persoon die overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is opgesloten, zich bevindt in een in artikel 9 bedoelde toestand, kunnen de onderzoeksrechter en de onderzoeks- of vonnisgerechten bevelen dat hij wordt onderworpen aan een forensisch psychiatrisch onderzoek met opneming ter observatie.
In dat geval wijzen ze de psychiatrische afdeling van de gevangenis of het door de Koning opgericht beveiligd klinisch observatiecentrum aan, waarnaar de verdachte ter observatie moet worden overgebracht.
§ 2. Tijdens de inobservatiestelling in een psychiatrische afdeling van een gevangenis of het door de Koning opgericht beveiligd klinisch observatiecentrum, die twee maanden niet te boven mag gaan, blijven de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis van toepassing op de verdachte.
§ 3. Na afloop van de observatieperiode, namelijk hetzij ten laatste na het verstrijken van de in § 2 bedoelde termijn, hetzij wanneer de periode ten einde loopt krachtens een beslissing van de rechterlijke overheid die de opneming ter observatie heeft bevolen, wordt de verdachte opnieuw geplaatst in een gevangenis en blijft hij in hechtenis op grond van het bevel tot aanhouding, tenzij de internering met onmiddellijke opsluiting wordt bevolen overeenkomstig artikel 10.
De inobservatiestelling wordt beëindigd in geval van opheffing van het bevel tot aanhouding.
Art. 7. De persoon die aan een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen kan zich, op elk moment, laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of door een advocaat. Hij kan ook aan de gerechtelijke deskundigen schriftelijk alle voor het deskundigenonderzoek dienstige inlichtingen van de arts of psycholoog van zijn keuze overzenden. Deze arts of psycholoog wordt op de hoogte gebracht van de doelstellingen van het psychiatrisch deskundigenonderzoek.
De gerechtelijke deskundigen spreken zich over deze inlichtingen uit alvorens hun conclusies te formuleren en voegen deze inlichtingen toe aan hun verslag.
Art. 8. § 1. Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de deskundige zijn bevindingen, waarbij hij reeds een voorlopig advies voegt, ter lezing aan de raadsman van de verdachte en aan het openbaar ministerie. Tenzij de rechter vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdend met de aard van de zaak, een redelijke termijn waarbinnen de raadsman van de verdachte zijn opmerkingen moet maken. Behoudens andersluidende beslissing van de rechter of door de deskundige in zijn voorlopig advies bedoelde bijzondere omstandigheden, bedraagt die termijn ten minste vijftien dagen.
De deskundige ontvangt de opmerkingen van de raadsman van de verdachte en desgevallend van zijn eigen deskundige vóór het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij na het verstrijken van deze termijn ontvangt.
§ 2. Het eindverslag wordt gedagtekend. Het bevat ook een opgave van de stukken en nota's die de raadsman van de verdachte aan de deskundigen heeft overhandigd en de opmerkingen hierop. Het verslag wordt op straffe van nietigheid door de deskundige ondertekend.
De handtekening van de deskundige wordt, op straffe van nietigheid, voorafgegaan door de volgende eed : "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige, bij een ter post aangetekende brief of per mailcorrespondentie, een afschrift van het verslag aan de raadsman van de onderzochte persoon.
HOOFDSTUK II. - Rechterlijke beslissingen tot internering
Art. 9. § 1. De onderzoeksgerechten, tenzij het gaat om misdaden of wanbedrijven die worden beschouwd als politieke misdrijven of als drukpersmisdrijven, en de vonnisgerechten kunnen de internering bevelen van een persoon :
a) die een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd waarop een gevangenisstraf is gesteld; en
b) die op het ogenblik van de beoordeling aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast, en
c) ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis desgevallend in samenhang met andere risicofactoren opnieuw misdrijven zal plegen.
§ 2. De rechter beslist na uitvoering van het in artikel 5 bedoelde forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek of actualisatie van een eerder uitgevoerd deskundigenonderzoek.
Art. 10. Wanneer de onderzoeks- of vonnisgerechten de beklaagde of de beschuldigde interneren, die niet of niet meer aangehouden is, kunnen zij, op vordering van de procureur des Konings, zijn onmiddellijke opsluiting bevelen, indien te vrezen is dat de beklaagde of de beschuldigde zich aan de uitvoering van de veiligheidsmaatregel zou trachten te onttrekken of indien te vrezen is dat de beklaagde of de beschuldigde een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van derden of voor zichzelf zou vormen. Die beslissing moet nader aangeven welke omstandigheden van de zaak die vrees wettigen.
Over deze genomen beslissing moet een afzonderlijk debat worden gehouden, onmiddellijk na de uitspraak van de internering. De beklaagde of de beschuldigde en zijn raadsman worden gehoord als ze aanwezig zijn. Tegen deze beslissingen kan geen verzet of hoger beroep worden ingesteld.
Art. 11. Indien de beklaagde of de beschuldigde op het ogenblik dat de internering bevolen wordt, aangehouden is of ingeval de rechter de internering met onmiddellijke opsluiting van een verdachte of beschuldigde beveelt, vindt de internering voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van een gevangenis.
Art. 12. De onderzoeks- of vonnisgerechten kunnen een beklaagde of een beschuldigde die zich in de toestand van opsluiting bevindt zoals omschreven in de artikelen 10 en 11, bij afzonderlijk gemotiveerde beschikking, in vrijheid laten of stellen, al dan niet onder de oplegging van een of meer voorwaarden.
Tegen deze beschikking kan geen verzet of hoger beroep worden ingesteld.
Art. 13. § 1. Wanneer de vordering of het verzoek tot internering bij de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling aanhangig is gemaakt, laat zij ten minste vijftien dagen vooraf in een daartoe bestemd register ter griffie melding maken van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn wordt teruggebracht tot drie dagen indien een van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt of onmiddellijk werd opgesloten bij toepassing van artikel 10. De griffier stelt de inverdenkinggestelde, de burgerlijke partij en hun raadslieden in kennis, per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, dat het dossier op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking ligt en dat ze er inzage van kunnen hebben en er kopie van kunnen opvragen.
Op dezelfde wijze verwittigt de griffier, op aangeven van het openbaar ministerie, eveneens de benadeelden die zich nog geen burgerlijke partij hebben gesteld.
§ 2. Binnen de in § 1 bepaalde termijn kunnen de inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61quinquies van het Wetboek van strafvordering verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten. In dat geval wordt de regeling van de rechtspleging geschorst. Als het verzoek definitief is behandeld, wordt de zaak opnieuw vastgesteld voor de raadkamer overeenkomstig de in § 1 bepaalde vormen en termijnen.
§ 3. De raadkamer doet uitspraak op verslag van de onderzoeksrechter na de procureur des Konings, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde gehoord te hebben.
De burgerlijke partijen kunnen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een raadsman. De inverdenkinggestelde wordt steeds bijgestaan door een raadsman. De raadkamer kan evenwel de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. De beschikking wordt betekend aan de desbetreffende partij op vordering van de procureur des Konings en brengt dagvaarding mee om te verschijnen op de vastgestelde datum. Als deze partij niet verschijnt, wordt uitspraak gedaan en geldt de beschikking als op tegenspraak gewezen.
Wanneer de raadkamer de zaak in beraad houdt om haar beschikking uit te spreken, bepaalt zij de dag voor die uitspraak.
§ 4. De debatten vóór de raadkamer verlopen met gesloten deuren en de uitspraak is openbaar.
Art. 14. § 1. De bij verstek berechte partijen of hun raadsman kunnen op de bij de artikelen 187, 188 en 208 van het Wetboek van strafvordering bepaalde wijze verzet doen tegen de beslissingen van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling.
§ 2. De procureur des Konings en de partijen of hun raadsman kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer.
Het beroep wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die bepaald worden bij de artikelen 203, 203bis, en 204 van het Wetboek van strafvordering. Behalve in het geval dat bedoeld wordt in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering en in artikel 1 van de wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep of van voorziening in cassatie van de gedetineerde of geïnterneerde personen, wordt het beroep ingesteld door middel van een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank.
§ 3. De debatten vóór de kamer van inbeschuldigingstelling verlopen met gesloten deuren en de uitspraak is openbaar.
Art. 15. § 1. Indien uit de debatten voor het hof van assisen blijkt dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast of indien de beschuldigde of zijn raadsman daarom verzoekt, worden aan de jury de volgende bijkomende vragen gesteld :
"Staat het vast dat de beschuldigde een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd?", "Staat het vast dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast?".
§ 2. Ingeval op die vragen bevestigend wordt geantwoord, doen het hof en de jury uitspraak over de internering overeenkomstig artikel 9 van deze wet en artikel 334 van het Wetboek van strafvordering.
In het arrest van het hof van assisen worden de redenen voor de internering van de beschuldigde vermeld.
Wanneer het een politieke misdaad, een politiek wanbedrijf of een persdelict betreft, kan de internering slechts met eenparigheid van stemmen van het hof en van de gezworenen worden gelast.
HOOFDSTUK III. - Kosten, teruggave en bijkomende veiligheidsmaatregelen
Art. 16. Ingeval de internering wordt bevolen, wordt de beklaagde of de beschuldigde veroordeeld in de kosten en, in voorkomend geval, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
Art. 17. § 1. Eenieder die geïnterneerd is wegens in de artikelen 372 tot 377, 377quater, 379 tot 380ter, 381, 383 tot 387, van het Strafwetboek bedoelde feiten die zijn gepleegd op een minderjarige of met zijn deelneming, kan voor een termijn van één tot twintig jaar het voorwerp uitmaken van een veiligheidsmaatregel waarbij hem door het onderzoeks- of vonnisgerecht het recht wordt ontzegd om :
1° in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;
2° deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen is gericht;
3° een activiteit toegewezen te krijgen die de betrokkene als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging, in een vertrouwens- of gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst;
4° te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone. De oplegging van die maatregel moet met bijzondere redenen worden omkleed en rekening houden met de ernst van de feiten en met de reclasseringsmogelijkheden voor de geïnterneerde persoon.
§ 2. De duur van de overeenkomstig § 1 uitgesproken ontzetting gaat in op de dag waarop de geïnterneerde persoon definitief in vrijheid is gesteld of, bij een invrijheidstelling op proef, op de dag waarop zij is toegekend, voor zover zij niet is herroepen.
Bovendien heeft de ontzetting gevolgen vanaf de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen gerechtelijke beslissing die de ontzetting uitspreekt, onherroepelijk wordt.
§ 3. Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat overeenkomstig § 1 een ontzetting uitspreekt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot duizend euro of met een van die straffen alleen.
HOOFDSTUK IV. - De burgerlijke rechtsvordering van de slachtoffers
Art. 18. § 1. De onderzoeks- of vonnisgerechten doen op grond van deze wet of van artikel 71 van het Strafwetboek uitspraak over de strafvordering; tegelijkertijd doen zij uitspraak over de bij hen op regelmatige wijze ingestelde burgerlijke rechtsvordering, overeenkomstig artikel 1386bis van het Burgerlijk Wetboek, alsook over de kosten.
§ 2. De onderzoeks- of vonnisgerechten kunnen de burgerlijke belangen ook aanhouden, overeenkomstig artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
TITEL IV. - Tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering
HOOFDSTUK I. - Bepaling van de uitvoeringsmodaliteiten van de internering en van de bijhorende voorwaarden
Afdeling I. - De plaatsing en overplaatsing
Art. 19. De plaatsing is de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij hoogdringendheid, tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d) waar de internering ten uitvoer zal worden gelegd.
De overplaatsing is de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, al dan niet bij hoogdringendheid tot aanwijzing van één van de inrichtingen bedoeld in artikel 3, 4°, b) en c) waarnaar de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht, uit oogpunt van veiligheid of aangepaste zorg.
Afdeling II. - De uitgaansvergunning en het verlof
Onderafdeling I. - Definities
Art. 20. § 1. De uitgaansvergunning laat de geïnterneerde persoon toe de inrichting of een gevangenis te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren.
§ 2. De uitgaansvergunningen kunnen aan de geïnterneerde persoon worden toegekend om :
1° affectieve, sociale, morele, juridische, familiale, therapeutische, opleidings- of professionele belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen;
2° een medisch onderzoek of een medische behandeling buiten de inrichting te ondergaan;
3° zijn sociale re-integratie voor te bereiden.
Deze uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.
Art. 21. § 1. Het verlof laat de geïnterneerde persoon toe de inrichting of een gevangenis gedurende een periode van minimum één dag en maximum zeven dagen per maand te verlaten.
§ 2. Het verlof heeft tot doel :
1° de familiale, affectieve en sociale contacten van de geïnterneerde persoon in stand te houden en te bevorderen;
2° de sociale re-integratie van de geïnterneerde persoon of de behandeling voor te bereiden door hem geleidelijk naar de maatschappij te laten terugkeren;
3° een ambulant of residentieel behandelingsprogramma voor te bereiden.
Onderafdeling II. - Voorwaarden
Art. 22. De uitgaansvergunning en het verlof kunnen in elke fase van de uitvoering van de internering toegekend worden aan de geïnterneerde persoon die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
a) het gevaar dat de geïnterneerde persoon zich aan de uitvoering van de internering zou onttrekken;
b) het risico dat hij tijdens deze modaliteiten ernstige strafbare feiten zou plegen;
c) het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen.
2° de uitgaansvergunning kan gekoppeld worden aan de begeleiding door een familielid of door een vertrouwenspersoon.
Indien de begeleiding door een familielid of vertrouwenspersoon niet mogelijk is, kan de uitgaansvergunning worden gekoppeld aan de begeleiding door een personeelslid van de inrichting, in overleg met en na akkoord van de inrichting;
3° de geïnterneerde persoon stemt in met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning of het verlof kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 36 en 37.
Afdeling III. - De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef
Onderafdeling I. - Definities
Art. 23. § 1. De beperkte detentie is een modaliteit van uitvoering van een beslissing tot internering die de geïnterneerde persoon toelaat op regelmatige wijze de inrichting of een gevangenis te verlaten voor een duur van maximum veertien uren per dag.
§ 2. De beperkte detentie kan aan de geïnterneerde persoon worden toegekend om therapeutische, professionele, opleidings- of familiale belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen.
Art. 24. Het elektronisch toezicht is een modaliteit van uitvoering van een beslissing tot internering waardoor de geïnterneerde persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel buiten de inrichting ondergaat volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving onder meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd.
Art. 25. De invrijheidstelling op proef is een modaliteit van uitvoering van de beslissing tot internering, waardoor de geïnterneerde persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel ondergaat in een residentieel of ambulant zorgtraject mits hij de voorwaarden naleeft die hem gedurende de proeftermijn worden opgelegd.
Onderafdeling II. - Voorwaarden
Art. 26. De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen worden toegekend aan de geïnterneerde persoon die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen waaraan niet tegemoet kan worden gekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
a) de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de geïnterneerde persoon;
b) de onvoldoende verbetering van de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde persoon lijdt, tenzij deze uitvoeringsmodaliteit juist tot doel heeft een aangepast ambulant of residentieel behandelingsprogramma te volgen;
c) het risico dat hij ernstige strafbare feiten zou plegen;
d) het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen;
e) de houding van de geïnterneerde persoon ten aanzien van de slachtoffers van de feiten die tot zijn internering hebben geleid;
f) indien de betrokkene geïnterneerd is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de weigering of ongeschiktheid van de geïnterneerde persoon om een voor hem noodzakelijk geachte begeleiding of behandeling te volgen;
g) de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de geïnterneerde persoon zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij geïnterneerd is;
2° de geïnterneerde persoon stemt in met de voorwaarden die aan de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 36, 37 en 40.
Art. 27. De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen in elke fase van de uitvoering van de internering toegekend worden.
Afdeling IV. - De vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering
Art. 28. § 1. De vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering is een modaliteit voor geïnterneerde personen voor wie een definitieve beslissing werd genomen waarin vaststaat dat zij geen verblijfsrecht in België hebben, hetzij ter beschikking van een buitenlands rechtsorgaan worden gesteld of die bereid gevonden worden om het land te verlaten. Deze modaliteit kan worden toegekend voorzover er in hoofde van de geïnterneerde persoon geen tegenaanwijzingen bestaan. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
1° de onvoldoende mogelijkheden voor de geïnterneerde persoon om een onderdak te hebben;
2° de onvoldoende verbetering van de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde persoon lijdt, tenzij deze uitvoeringsmodaliteit juist tot doel heeft een aangepast ambulant of residentieel behandelingsprogramma te volgen;
3° het risico dat hij ernstige strafbare feiten zou plegen;
4° het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen;
5° de door de geïnterneerde persoon geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de geïnterneerde persoon zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij geïnterneerd is;
§ 2. de geïnterneerde persoon stemt in met de voorwaarden die aan de vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering worden verbonden krachtens de artikelen 36 en 37.
HOOFDSTUK II. - Algemene procedure inzake de plaatsing, de overplaatsing, de uitgaansvergunning, het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de invrijheidstelling op proef en de vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering
Afdeling I. - Eerste zitting
Art. 29. § 1. Het openbaar ministerie bij het gerecht dat de internering bevolen heeft, maakt binnen de twee maanden die volgen op het in kracht van gewijsde gegane vonnis of arrest tot internering de zaak aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij met het oog op het laten aanwijzen van de inrichting waar de internering ten uitvoer dient te worden gelegd of met het oog op de toekenning van een andere uitvoeringsmodaliteit, zoals bepaald in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28.
De zaak wordt door het openbaar ministerie aanhangig gemaakt bij wijze van gewone brief gericht aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij; de griffie meldt hiervan ontvangst. Bij deze brief wordt het strafdossier gevoegd dat aanleiding gaf tot de internering.
Het openbaar ministerie bij het gerecht dat het in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest heeft uitgesproken, vat eveneens binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, de Dienst Justitiehuizen teneinde de gekende slachtoffers, die door haar in de vatting worden aangeduid, te contacteren.
§ 2. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk drie maanden nadat het vonnis of arrest tot internering in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 3. Het dossier, dat door het openbaar ministerie wordt samengesteld, bestaat ten minste uit het vonnis of arrest tot internering, de uiteenzetting van de feiten, een uittreksel uit het strafregister, de verslagen van het deskundigenonderzoek en, desgevallend, de slachtofferfiche(s) of slachtofferverklaringen.
Het openbaar ministerie verleent een eerste schriftelijk advies voor wat de uitvoering van de internering betreft.
Het dossier wordt door het openbaar ministerie aangevuld met een verslag van de psychosociale dienst van de gevangenis, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, of met een beknopt voorlichtingsverslag of een maatschappelijke enquête van de dienst Justitiehuizen, indien de geïnterneerde persoon niet gedetineerd is.
De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.
Het openbaar ministerie vult het dossier ook aan met het advies van de directeur van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, a) en b), of van de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), voor wat de uitvoering van de internering betreft.
§ 4. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman en desgevallend ook het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld, de directeur van de inrichting, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), indien de geïnterneerde persoon in een inrichting opgenomen werd, worden schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
§ 5. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman op de griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij of, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, op de griffie van de inrichting. Op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de interneringsrechter de geïnterneerde persoon in een met redenen omklede beschikking inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
De raadsman van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Art. 30. De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, het openbaar ministerie, en, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, de directeur of zijn afgevaardigde en een lid van de psychosociale dienst van de gevangenis; indien de geïnterneerde persoon niet gedetineerd is wordt gehoord : de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d) of zijn afgevaardigde.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt op zijn verzoek gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 31. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 32. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan eveneens bij gemotiveerde beschikking een aanvullend forensisch psychiatrisch onderzoek bevelen, dat voldoet aan de vereisten van artikel 5, §§ 2, 4 en 5.
Art. 33. De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Art. 34. Indien de strafuitvoeringsrechtbank een beslissing tot plaatsing of overplaatsing neemt, bepaalt zij naar welke inrichting de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht. De inrichting wordt gekozen uit hetzij de door de federale overheid georganiseerde inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij, hetzij de door de federale overheid georganiseerde forensische psychiatrische centra, aangewezen door de Koning, hetzij, overeenkomstig de modaliteiten vermeld in de samenwerkingsovereenkomst, uit de door de bevoegde overheid erkende inrichtingen die georganiseerd zijn door een prive-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat is aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een samenwerkingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 3, 5° heeft afgesloten inzake de toepassing van deze wet.
Aan deze uitvoeringsmodaliteit kunnen geïndividualiseerde voorwaarden gekoppeld worden, zoals bedoeld in artikel 37.
Art. 35. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan een andere uitvoeringsmodaliteit toekennen, dan deze voorzien in artikel 34 wanneer zij vaststelt dat alle wettelijk vastgelegde voorwaarden vervuld zijn en indien de geïnterneerde persoon zich met de opgelegde voorwaarden akkoord verklaart.
Art. 36. Het vonnis tot toekenning van de uitvoeringsmodaliteit (uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht, invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering) bepaalt dat de geïnterneerde persoon onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden :
1° geen strafbare feiten plegen;
2° behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de justitieassistent die met de begeleiding is belast.
Art. 37. In geval van toekenning van de in artikelen 34 en 36 vermelde modaliteiten kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij de geïnterneerde persoon onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die tegemoet komen aan het vooropgestelde zorgtraject, of aan de in de artikelen 22, 26 of 28 bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
In geval de geïnterneerde persoon het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel zoals beschreven in artikel 17 wordt deze veiligheidsmaatregel ambtshalve opgelegd bij een invrijheidstelling op proef voor de duur van de proeftermijn.
Art. 38. In geval van toekenning van een of meerdere uitgaansvergunning(en) bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij de duur en, in voorkomend geval, de periodiciteit, alsook het doel of de invulling ervan.
Art. 39. In geval van toekenning van het verlof bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij het aantal verlofdagen, zoals bepaald in artikel 21, dat de geïnterneerde persoon mag genieten.
Art. 40. In geval van toekenning van beperkte detentie, elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, indien de geïnterneerde persoon de veiligheidsmaatregel van internering ondergaat voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de voorwaarde opleggen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.
Wanneer de kamer voor de bescherming van de maatschappij het bij artikel 5, § 1, 4°, b), bepaalde deskundigenadvies of het bij artikel 48, § 1, 7°, in fine, bepaalde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten, niet volgt, neemt zij een bijzondere met redenen omklede beslissing.
Art. 41. § 1. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij het programma.
De justitieassistent, of in voorkomend geval het Nationaal Centrum voor elektronisch toezicht staat in voor de uitwerking van de concrete invulling van de toegekende uitvoeringsmodaliteit overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.
§ 2. De kamer voor de bescherming van de maatschappij bepaalt het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde persoon per maand mag genieten tijdens de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.
§ 3. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank eveneens de termijn waarvoor deze modaliteit wordt toegekend. Deze termijn mag maximum zes maanden bedragen en kan eenmaal worden verlengd voor een duur van maximum zes maanden.
§ 4. Vijftien dagen voor het einde van de in § 3 bepaalde termijn beslist de strafuitvoeringsrechtbank over de verlenging van de toegekende modaliteit, of over de omzetting van de maatregel van beperkte detentie tot in maatregel van elektronisch toezicht.
De geïnterneerde persoon en zijn raadsman, de directeur, indien de geïnterneerde persoon in beperkte detentie is, en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
Het dossier wordt gedurende ten minste twee dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de geïnterneerde persoon in beperkte detentie is, op de griffie of het secretariaat van de inrichting waar hij verblijft.
De geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. Ook de raadsman van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier krijgen.
De interneringsrechter kan, op advies van de psychiater van de inrichting, aan de geïnterneerde persoon de toegang tot zijn dossier ontzeggen wanneer deze toegang een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
§ 5. De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, de directeur, indien de geïnterneerde persoon in beperkte detentie is, en het openbaar ministerie.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval de directeur, lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben geformuleerd in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
§ 6. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Artikel 44 is van toepassing.
§ 7. Bij het verstrijken van de overeenkomstig in §§ 3 en 4 bepaalde termijn kent de strafuitvoeringsrechtbank aan de geïnterneerde persoon de invrijheidstelling op proef toe.
De §§ 4, tweede tot vijfde lid, en 5 zijn van toepassing.
De artikelen 42 en 44 zijn van toepassing.
Art. 42. § 1. In geval van invrijheidstelling op proef wordt de geïnterneerde persoon onderworpen aan algemene en desgevallend bijzondere voorwaarden gedurende een verlengbare termijn van twee jaar.
§ 2. In geval van vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering wordt de geïnterneerde persoon na twee jaar automatisch definitief in vrijheid gesteld overeenkomstig artikelen 72 en 75.
Art. 43. Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij een uitvoeringsmodaliteit zoals bedoeld in de artikelen 20, § 2, 3°, 21, 23, 24, 25 en 28 niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de geïnterneerde persoon en zijn raadsman een verzoek kunnen indienen en de datum waarop de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d) een nieuw advies moet uitbrengen.
Deze termijn mag niet langer zijn dan één jaar te rekenen van de datum van het vonnis.
Art. 44. § 1. Het vonnis of de beschikking wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en aan de directeur van de inrichting, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, of aan de hoofdgeneesheer van de inrichting, indien de geïnterneerde persoon in een inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, c) en d), opgenomen werd, of aan de directeur van het justitiehuis, indien de geïnterneerde persoon niet gedetineerd is.
Het slachtoffer wordt eveneens zo snel mogelijk, en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van het vonnis en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
§ 2. Het vonnis tot toekenning van een of meer in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bedoelde modaliteiten wordt door het openbaar ministerie meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
1° de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de geïnterneerde persoon zich zal vestigen;
2° de nationale gegevensbank die bedoeld wordt in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
3° in voorkomend geval, de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de geïnterneerde persoon zijn verblijfplaats heeft;
4° het Nationaal Centrum voor elektronisch toezicht, ingeval het een beslissing tot toekenning van een elektronisch toezicht betreft.
Art. 45. Het vonnis tot toekenning van een in hoofdstuk I van deze titel bedoelde modaliteit wordt uitvoerbaar op de dag waarop het in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij de kamer voor de bescherming van de maatschappij een andere datum bepaalt.
Afdeling II. - De wijziging van de beslissing
Art. 46. § 1. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een uitvoeringsmodaliteit door de kamer voor de bescherming van de maatschappij is genomen maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de modaliteit zelf of met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de modaliteit die werd toegekend.
§ 2. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman en desgevallend ook het slachtoffer worden bij gerechtsbrief opgeroepen om binnen zeven dagen na de vaststelling van de onverenigbaarheid te verschijnen voor de kamer voor de bescherming van de maatschappij. De oproeping bij gerechtsbrief schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toekenning van de desbetreffende modaliteit.
De directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting en desgevallend het slachtoffer worden schriftelijk in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
§ 3. De procedure verloopt verder overeenkomstig de artikelen 29 § 5, met dien verstande dat de inzagetermijn wordt beperkt tot ten minste twee dagen, 30, 31, 33 met dien verstande dat de kamer voor de bescherming van de maatschappij binnen de zeven dagen beslist, 44, §§ 1 en 2, en 45.
Afdeling III. - Verder beheer van de internering
Art. 47. § 1. Over de wenselijkheid of noodzaak van een overplaatsing of de toekenning van een andere uitvoeringsmodaliteit vastgesteld bij de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28, kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij beslissen, op eigen initiatief, al dan niet gevolg gevend aan een initiatief van een belanghebbende, op verzoek van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, op vordering van het openbaar ministerie, op advies van de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), behoudens het geval waarbij de kamer voor de bescherming van de maatschappij reeds een termijn heeft bepaald conform artikel 43.
§ 2. Telkens wanneer een initiatief wordt genomen in de zin van § 1, zendt de griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij onverwijld een afschrift van de intentieverklaring van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, of van het verzoek of het advies over aan het openbaar ministerie, de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d).
Indien het initiatief wordt genomen door de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), brengt deze onverwijld een advies uit na de geïnterneerde persoon gehoord te hebben.
§ 3. Het advies van de directeur van de inrichting of van de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d) omvat een met redenen omkleed voorstel tot toekenning of afwijzing van de overplaatsing, en de in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bepaalde modaliteiten en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de geïnterneerde persoon.
Art. 48. § 1. De griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij vult het dossier, zoals samengesteld overeenkomstig artikel 29, § 3, aan met :
1° in voorkomend geval een recent afschrift van de opsluitingsfiche;
2° een recent uittreksel uit het strafregister;
3° het advies van de directeur van de inrichting of hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d);
4° een recent multidisciplinair psychosociaal-psychiatrisch verslag;
5° desgevallend een recent verslag van het justitiehuis;
6° desgevallend de slachtofferverklaring(en) en de nieuwe slachtofferfiche(s);
7° indien de betrokkene geïnterneerd is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, het met redenen omkleed advies dat een beoordeling van de noodzaak om een begeleiding of behandeling op te leggen omvat en dat opgesteld is door een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten.
§ 2. Een afschrift van het advies van de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d) wordt overgezonden aan het openbaar ministerie en aan de raadsman van de geïnterneerde persoon.
Art. 49. Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, behoudens indien het initiatief van hemzelf uitgaat, dat overgezonden wordt aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij en deelt het in afschrift mee aan de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°. De griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij deelt een afschrift van de vordering of het advies van het openbaar ministerie mee aan de raadsman van de geïnterneerde persoon.
Art. 50. § 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d).
§ 2. Indien geen advies van het openbaar ministerie wordt toegezonden binnen de bij artikel 49 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies uit te brengen tijdens de zitting.
Art. 51. § 1. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de dienst Justitiehuizen de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.
§ 2. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan eveneens bij gemotiveerde beschikking een aanvullend forensisch psychiatrisch onderzoek bevelen dat voldoet aan de vereisten van artikel 5, § 2, 3° en 4°.
Art. 52. De procedure verloopt verder overeenkomstig de artikelen 29, §§ 4 en 5, 30 tot 45 en desgevallend 46.
Art. 53. § 1. In afwijking van de procedure bepaald bij de artikelen 47 tot 51, kan een uitgangsvergunning ook toegekend worden bij kabinetsbeslissing, overeenkomstig artikel 3, 11°, op verzoek van het openbaar ministerie of van de directeur, bedoeld in artikel 3, 2° of van de hoofdgeneesheer bedoeld in artikel 3, 3° of van de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, of van het slachtoffer, bedoeld in artikel 4 van de wet.
In dit geval blijven de artikelen 35, 36, 37, 38, 39, 43, 44 §§ 1 en 2, 45 en desgevallend 46 van toepassing.
§ 2. Daartoe wordt een schriftelijk verzoek gericht tot de voorzitter van de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij dat ter griffie van de strafuitvoeringrechtbank in een daartoe speciaal register wordt ingeschreven.
§ 3. De beschikking wordt genomen binnen de vijf werkdagen, zonder oproeping van partijen noch debat, na inschrijving in voormeld register.
De alleenzetelende voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan bij gemotiveerde beslissing de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren niettegenstaande verzet.
De beschikking wordt door griffier aan de procureur des Konings, aan de verzoeker, aan de geïnterneerde persoon en de advocaat en/of aan het slachtoffer voorzien in artikel 4, per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht binnen de 24 uur na de beschikking.
§ 4. Tegen deze beschikking kunnen de verzoeker, het openbaar ministerie, de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, binnen vijf werkdagen na de kennisgeving verzet aantekenen.
Het verzet heeft opschortende werking, tenzij de onmiddellijke tenuitvoerlegging werd bevolen.
§ 5. Bij verzet van één of meer partijen wordt de zaak ambtshalve vastgesteld op de eerst nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, uiterlijk binnen de veertien dagen na de beschikking bij hoogdringendheid.
De procedure verloopt verder overeenkomstig de artikelen 47 § 1, 50, 51 en 52.
§ 6. Indien geen of geen tijdig verzet wordt aangetekend, wordt de beschikking geacht definitief op tegenspraak te zijn gewezen.
Art. 54. § 1. Bij hoogdringendheid kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, bij gemotiveerde beschikking, overeenkomstig artikel 3, 10° en 11°, de plaatsing en overplaatsing van de geïnterneerde persoon, uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht en invrijheidstelling op proef, bevelen.
§ 2. Een beschikking bij hoogdringendheid, conform artikel 3, 10°, kan enkel genomen op verzoek van het openbaar ministerie of van de directeur, bedoeld in artikel 3, 2° of van de hoofdgeneesheer bedoeld in artikel 3, 3°, of van de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, of van het slachtoffer, zoals bedoeld in artikel 4.
§ 3. Daartoe wordt een schriftelijk verzoek gericht tot de voorzitter van de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij dat ter griffie van de strafuitvoeringrechtbank in een daartoe speciaal register wordt ingeschreven.
§ 4. De beschikking wordt genomen binnen de vijf werkdagen, zonder oproeping van partijen noch debat, na inschrijving in voormeld register.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan bij gemotiveerde beslissing de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren niettegenstaande verzet.
De beschikking wordt door griffier aan de procureur des Konings, aan de verzoeker, aan de geïnterneerde persoon en zijn advocaat en/of aan het slachtoffer voorzien in artikel 4, per faxpost of bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht binnen de 24 uur na de beschikking.
§ 5. Tegen deze beschikking kan de verzoeker, het openbaar ministerie, de geïnterneerde persoon en zijn advocaat, binnen vijf werkdagen na de kennisgeving verzet aantekenen.
Het verzet heeft opschortende werking, tenzij de onmiddellijke tenuitvoerlegging werd bevolen.
§ 6. Bij verzet van één of meer partijen wordt de zaak ambtshalve vastgesteld op de eerst nuttige zitting van de kamer ter bescherming van de maatschappij, uiterlijk binnen de veertien dagen na de beschikking bij hoogdringendheid.
De procedure verloopt verder overeenkomstig de artikelen 47 § 1, 50, 51 en 52.
§ 7. Indien geen of geen tijdig verzet wordt aangetekend, wordt de beschikking geacht definitief op tegenspraak te zijn gewezen.
Art. 55. § 1. In geval van overbrenging van een geïnterneerde persoon die gedetineerd is, naar een penitentiair genees- en heelkundig centrum of naar een ziekenhuis, overeenkomstig artikel 97 van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen of artikel 93 van de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerde, wordt de kamer voor de bescherming van de maatschappij door de directie van de inrichting onmiddellijk hiervan in kennis gesteld, die zo nodig kan handelen als voorzien bij artikel 54.
§ 2. In geval van dringende overbrenging, om medische redenen, van een geïnterneerde persoon die geplaatst is in een forensisch psychiatrisch centrum, naar een penitentiair genees- en heelkundig centrum of naar een ziekenhuis, wordt de kamer voor de bescherming van de maatschappij door de directie of de hoofdgeneesheer van de inrichting onmiddellijk hiervan in kennis gesteld, die zo nodig kan handelen als voorzien bij artikel 54, voor de duur van de behandeling.
Afdeling IV. - Bijzondere procedure inzake de overplaatsing
Art. 56. In dringende gevallen en om redenen van veiligheid kan de minister van Justitie de voorlopige overplaatsing van een geïnterneerde persoon verblijvende in een federale inrichting naar een andere federale inrichting bevelen.
Deze beslissing wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de kamer voor de bescherming van de maatschappij die op de eerstvolgende nuttige zitting een definitieve beslissing neemt overeenkomstig de artikelen 29, §§ 3, 4, 5, evenals 30, 31, 33, 34, 44 en 45.
HOOFDSTUK III. - Opvolging en controle van de in de artikelen 19, 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bedoelde modaliteiten
Art. 57. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 19 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is het openbaar ministerie belast met de controle op de geïnterneerde persoon tijdens het verloop van de in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bedoelde modaliteiten.
§ 2. De directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting brengt over het verloop van de plaatsing en de met een bepaalde periodiciteit toegekende uitgaansvergunning verslag uit aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij wanneer hij het nuttig acht of indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij hem erom verzoekt. De directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
De mededelingen tussen de kamer voor de bescherming van de maatschappij en de directeur of hoofdgeneesheer van de inrichting gebeuren in de vorm van verslagen, waarvan een afschrift aan het openbaar ministerie wordt gezonden.
§ 3. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan aan de dienst Justitiehuizen de opdracht geven het verloop van het verlof te evalueren.
Deze evaluatie wordt in de vorm van een verslag gericht aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, dat in kopie aan het openbaar ministerie en aan de directeur van de inrichting wordt gezonden.
§ 4. Indien een beperkte detentie, een elektronisch toezicht of een invrijheidstelling op proef wordt toegekend, brengt de dienst Justitiehuizen, binnen een maand na de toekenning van de modaliteit verslag uit over het verloop van de modaliteit aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, en verder telkens hij het nuttig acht, of op verzoek van het openbaar ministerie of telkens de kamer voor de bescherming van de maatschappij hem erom verzoekt, en ten minste om de zes maanden. De dienst Justitiehuizen, stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
De mededelingen tussen de kamer voor de bescherming van de maatschappij en de dienst Justitiehuizen gebeuren in de vorm van verslagen die in afschrift aan het openbaar ministerie worden overgezonden.
§ 5. Indien aan de toekenning van een modaliteit de voorwaarde wordt gekoppeld om een begeleiding of behandeling te volgen, brengt de persoon of dienst die de opdracht aanneemt aan de justitieassistent, binnen een maand na de toekenning van de modaliteit en telkens wanneer die persoon of dienst het nuttig acht, op verzoek van de kamer voor de bescherming van de maatschappij en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de opvolging van de begeleiding of behandeling.
Het in het eerste lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, zijn ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan gerezen zijn en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
§ 6. Het openbaar ministerie brengt om de zes maanden verslag uit aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij over de vervroegde invrijheidstellingen met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Art. 58. § 1. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting kunnen de kamer voor de bescherming van de maatschappij verzoeken een of meer opgelegde voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de omstandigheden, zonder dat evenwel de opgelegde voorwaarden kunnen worden verscherpt of bijkomende voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij zendt onverwijld een afschrift van het schriftelijk verzoek over aan de andere partijen.
Indien het voorwaarden betreft die zijn opgelegd in het belang van het slachtoffer, wordt eveneens onverwijld een afschrift van het verzoek overgezonden aan het slachtoffer.
§ 2. Indien zij opmerkingen hebben, delen de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, het openbaar ministerie, de directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting en, in voorkomend geval, het slachtoffer deze schriftelijk mee binnen zeven dagen na de ontvangst van het afschrift aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
§ 3. De kamer voor de bescherming van de maatschappij moet alle bijkomende nuttige inlichtingen opvragen in de inrichting of bij het justitiehuis en neemt onverwijld een gemotiveerde beslissing, tenzij zij van oordeel is dat een tegensprekelijke zitting moet georganiseerd worden.
De inrichting dient haar informatie over te maken in de vorm van een gemotiveerd verslag. Dit verslag dient te zijn opgemaakt na overleg met de huisarts en desgevallend met de andere of vroegere psychiatrische behandelaars van de geïnterneerde persoon. Dit overleg dient plaats te vinden binnen het toepasselijk deontologisch kader.
§ 4. Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij het nuttig acht om te kunnen oordelen over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing, overeenkomstig § 1, van de opgelegde voorwaarden, kan ze op een zitting hieromtrent verdere informatie inwinnen. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde schriftelijk verzoek. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman evenals het openbaar ministerie worden gehoord. De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk, behalve in het geval van artikel 57, § 6. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De raadsman van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Indien het voorwaarden betreft die in zijn belang zijn opgelegd, kan het slachtoffer worden gehoord. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen. Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
§ 5. Het vonnis over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing, overeenkomstig § 1, van de opgelegde voorwaarden, wordt bij gerechtsbrief meegedeeld aan de geïnterneerde persoon en zijn raadsman en zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel aan het slachtoffer, indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, alsook schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur of de hoofdgeneesheer van de inrichting of de directeur van het justitiehuis.
De wijzigingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties, overeenkomstig artikel 44, § 2.
HOOFDSTUK IV. - De herroeping, de schorsing, de herziening van de in de artikelen 19, 20, 21, 23, 24, 25 en 28 bedoelde modaliteiten
Afdeling I. - De herroeping
Art. 59. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping van de toegekende modaliteit, de zaak bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij aanhangig maken in de volgende gevallen :
1° wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de geïnterneerde persoon tijdens het verloop van de hem toegekende modaliteit een misdaad of een wanbedrijf heeft gepleegd;
2° wanneer de geïnterneerde persoon een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden of van zichzelf;
3° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;
4° wanneer de geïnterneerde persoon geen gevolg geeft aan oproepingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de justitieassistent;
5° wanneer de geïnterneerde persoon zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, aan de justitieassistent die met de begeleiding is belast;
6° wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de geestestoestand van de geïnterneerde persoon in die mate achteruitgegaan is dat de toegekende modaliteit niet langer aangewezen is;
7° wanneer de geïnterneerde persoon het programma van de concrete invulling van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht zoals bepaald overeenkomstig artikel 41, niet naleeft.
Art. 60. § 1. In geval van herroeping van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht wordt de geïnterneerde persoon onmiddellijk in de inrichting geplaatst die wordt aangewezen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
In geval van herroeping van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.
§ 2. Ingeval van herroeping van een modaliteit, bepaalt de kamer voor de bescherming van de maatschappij de termijn bedoeld in artikel 43 waarbinnen de geïnterneerde persoon en zijn raadsman een verzoek kunnen indienen of de datum waarop de directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), een nieuw advies moet uitbrengen.
De directeur van de inrichting of de hoofdgeneesheer van de inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 4°, b), c) en d), dienen bij de opmaak van hun verslag overleg te plegen met de huisarts en desgevallend met de andere of vroegere psychiatrische behandelaars van de betrokken persoon. Dit overleg dient plaats te vinden binnen het toepasselijk deontologisch kader.
Afdeling II. - De schorsing
Art. 61. § 1. In de in artikel 59 bedoelde gevallen kan het openbaar ministerie, met het oog op het schorsen van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
§ 2. In geval van schorsing van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht wordt de geïnterneerde persoon onmiddellijk in een inrichting geplaatst die wordt aangewezen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
In geval van schorsing van een andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.
§ 3. Binnen een termijn van ten hoogste één maand, te rekenen van het vonnis tot schorsing, herroept de kamer voor de bescherming van de maatschappij de modaliteit of heft zij de schorsing van de modaliteit op. In dat laatste geval kan de modaliteit worden herzien overeenkomstig artikel 62. Indien binnen deze termijn geen beslissing is genomen, wordt de oorspronkelijke toegekende modaliteit hervat onder dezelfde voorwaarden als voorheen.
§ 4. Ter gelegenheid van de beslissing tot schorsing kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij een uitgangsvergunning of een verlof toekennen en handelen overeenkomstig de artikelen 35, 36, 37, 38 en 39.
Afdeling III. - De herziening
Art. 62. § 1. Ingeval de kamer voor de bescherming van de maatschappij, waarbij overeenkomstig de artikelen 59 of 61 de zaak aanhangig is gemaakt, van oordeel is dat de herroeping niet noodzakelijk is in het belang van de geïnterneerde persoon, van de samenleving of van het slachtoffer, kan zij de modaliteit herzien. In dat geval kan de kamer voor de bescherming van de maatschappij de opgelegde voorwaarden verscherpen, bijkomende voorwaarden opleggen of overschakelen naar een andere, meer aan de situatie aangepaste modaliteit, zoals bepaald in de artikelen 19, 20, 21, 23 en 24. De modaliteit wordt evenwel herroepen indien de geïnterneerde persoon niet instemt met de nieuwe voorwaarden of met de andere meer aan de situatie aangepaste modaliteit.
§ 2. Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen of een andere meer aan de situatie aangepaste modaliteit toe te kennen, bepaalt zij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt.
Art. 63. Indien overeenkomstig artikel 17, § 1, 4°, aan de geïnterneerde persoon het recht werd ontzegd te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone, neemt de kamer voor de bescherming van de maatschappij een beslissing over de uitvoering van deze veiligheidsmaatregel. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de nadere regels of voorwaarden van de veiligheidsmaatregel aanpassen, de duur van de ontzetting verminderen of de uitvoering schorsen of beëindigen.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij houdt hierbij rekening met tegenaanwijzingen die betrekking hebben op het risico dat de geïnterneerde persoon de slachtoffers zou lastig vallen.
Afdeling IV. - De procedure
Art. 64. § 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op een herroeping, schorsing of herziening van de toegekende modaliteit, de zaak aanhangig maken bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij en uiterlijk binnen vijftien dagen na de aanhangigmaking.
De geïnterneerde persoon en zijn raadsman en het slachtoffer worden ten minste vijf dagen voor de datum van de behandeling van het dossier per gerechtsbrief opgeroepen.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
§ 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman op de griffie van de kamer voor de bescherming van de maatschappij of, indien de geïnterneerde persoon gedetineerd is, op de griffie van de inrichting of, indien hij opgenomen is in een forensisch psychiatrisch centrum, op de daartoe ingerichte plaats.
De raadsman van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting of van de behandelende psychiater kan de interneringsrechter de geïnterneerde persoon inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
§ 3. De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, alsook het openbaar ministerie.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Indien het de niet-naleving betreft van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
§ 4. Binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij over de herroeping, de schorsing of de herziening.
§ 5. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur van de inrichting of van het justitiehuis.
Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van de modaliteit of, in geval van herziening, van de in zijn belang gewijzigde voorwaarden of van de andere modaliteit die toegekend werd.
§ 6. Het vonnis tot herroeping, schorsing of herziening wordt meegedeeld aan de autoriteiten en instanties die overeenkomstig artikel 44, § 2, op de hoogte moeten worden gebracht.
§ 7. Tegen een vonnis van herroeping, schorsing en herziening bij verstek kan verzet aangetekend worden.
Afdeling V. - De voorlopige aanhouding
Art. 65. In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 59 herroeping mogelijk is, kan de procureur des Konings van het arrondissement waar de geïnterneerde persoon zich bevindt of de procureur des Konings bij de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij en desgevallend het openbaar ministerie daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.
De bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de geïnterneerde persoon over de schorsing van de toegekende modaliteit. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de geïnterneerde persoon en zijn raadsman, aan het openbaar ministerie en aan de directeur van de inrichting of van het justitiehuis.
De beslissing tot schorsing is overeenkomstig artikel 61, § 3, geldig voor de duur van één maand.
HOOFDSTUK V. - De definitieve invrijheidstelling
Afdeling I. - Voorwaarden
Art. 66. Behoudens in het geval van artikel 42, § 2, kan de definitieve invrijheidstelling worden toegekend aan de geïnterneerde persoon :
a) bij het verstrijken van de in artikel 42, § 1, bepaalde proeftermijn; én
b) op voorwaarde dat de geestesstoornis die aanleiding heeft gegeven tot de internering voldoende verbeterd is, zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de geïnterneerde persoon ten gevolge van zijn geestesstoornis zich in een staat bevindt die een gevaar uitmaakt voor het plegen van ernstige strafbare feiten of voor de fysieke of psychische integriteit van derden.
Afdeling II. - De toekenningsprocedure
Art. 67. § 1. Eén maand voor het einde van de proeftermijn waaraan de invrijheidstelling op proef overeenkomstig artikel 42, § 1, onderworpen is, beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij over de definitieve invrijheidstelling.
Met het oog op het nemen van die beslissing laat de kamer voor de bescherming van de maatschappij, zo nodig, een nieuw forensisch psychiatrisch onderzoek uitvoeren dat voldoet aan de vereisten van artikel 5, §§ 2, 4 en 5.
Drie maanden voor het einde van de proeftermijn maakt de Dienst Justitiehuizen een syntheseverslag over aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, dat in kopie aan het openbaar ministerie wordt gezonden.
Twee maanden voor het einde van de proeftermijn stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de geïnterneerde persoon en zijn raadsman.
§ 2. De geïnterneerde persoon en zijn raadsman worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
§ 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
De geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen. Ook de raadsman van de geïnterneerde persoon kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier krijgen.
§ 4. Op advies van de psychiater van de inrichting kan de interneringsrechter de geïnterneerde persoon inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.
Art. 68. De kamer voor de bescherming van de maatschappij hoort de geïnterneerde persoon en zijn raadsman evenals het openbaar ministerie en desgevallend het slachtoffer.
De geïnterneerde persoon verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan beslissen eveneens andere personen te horen.
Art. 69. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
Art. 70. De kamer voor de bescherming van de maatschappij kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden en zonder dat het einde van de proeftermijn mag overschreden worden.
In voorkomend geval blijft de geïnterneerde persoon onderworpen aan de hem opgelegde voorwaarden tot hem de beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij overeenkomstig artikel 75 is ter kennis gebracht.
Afdeling III. - De beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij
Onderafdeling I. - Algemene bepaling
Art. 71. De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen over de definitieve invrijheidstelling.
Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning
Art. 72. De beslissing tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling maakt een einde aan de internering.
Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning
Art. 73. Indien de kamer voor de bescherming van de maatschappij de definitieve invrijheidstelling niet toekent, verlengt zij de proeftermijn van de invrijheidstelling op proef, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, met een duur van maximum twee jaar. Ze kan die verlenging hernieuwen.
Art. 74. Eén maand voor het einde van de overeenkomstig artikel 73 verlengde proeftermijn beslist de kamer voor de bescherming van de maatschappij overeenkomstig de artikelen 67 tot 73 over de definitieve invrijheidstelling.
Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing
Art. 75. § 1. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde persoon en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur, indien de geïnterneerde persoon in een inrichting verblijft of van de directeur van het justitiehuis.
Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van de toekenning van de definitieve invrijheidstelling of van de verlenging van de proeftermijn.
§ 2. Het vonnis tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling of van de verlenging van de proeftermijn wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
1° de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de geïnterneerde persoon tijdens de invrijheidstelling op proef is gevestigd;
2° de nationale gegevensbank die bedoeld wordt in artikel 44/4 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
3° de directeur van het justitiehuis dat met de begeleiding is belast.
TITEL V. - Gelijktijdige tenuitvoerlegging van een internering en een veroordeling tot een vrijheidsstraf
Art. 76. Een persoon die zowel een vrijheidsstraf als een internering ondergaat, wordt geplaatst in een federale instelling die wordt aangewezen door de kamer voor de bescherming van de maatschappij.
De bepalingen van deze wet zijn op hem van toepassing.
Art. 77. De toekenning van een uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht en invrijheidstelling op proef is slechts mogelijk overeenkomstig de tijdsvoorwaarden zoals bepaald door de artikelen 4, 7, 23, § 1, 25 of 26 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
In geval van invrijheidsstelling op proef mag de door de kamer voor de bescherming van de maatschappij te bepalen termijn niet korter zijn dan de proeftermijn waaraan de persoon, indien hij uitsluitend een vrijheidsstraf zou ondergaan, zou zijn onderworpen overeenkomstig artikel 71 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
TITEL VI. - Het cassatieberoep
Art. 78. Tegen de beslissingen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij met betrekking tot de toekenning, de afwijzing of de herroeping van de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de vrijstelling op proef, de vervroegde invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op de overlevering en de definitieve invrijheidstelling, en tot de herziening van de aan genoemde modaliteiten gekoppelde bijzondere voorwaarden, alsook tegen de definitieve invrijheidstelling, evenals tegen de overeenkomstig titel V genomen beslissing tot internering van een veroordeelde staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de veroordeelde.
Art. 79. § 1. Het openbaar ministerie en de raadsman van de geïnterneerde persoon, desgevallend de veroordeelde, stellen het cassatieberoep in binnen een termijn van achtenveertig uur, te rekenen van de kennisgeving van het vonnis.
De cassatiemiddelen worden voorgesteld in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen ten laatste op de vijfde dag na de datum van het cassatieberoep.
De beroepen worden ingediend bij een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 2. Het dossier wordt door de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden aan de griffie van het Hof van Cassatie binnen achtenveertig uur, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep.
§ 3. Het cassatieberoep tegen een beslissing tot toekenning van een modaliteit heeft schorsende kracht.
Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen dertig dagen, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
Art. 80. Na een cassatiearrest met verwijzing doet een anders samengestelde kamer voor de bescherming van de maatschappij of andere strafuitvoeringsrechtbank uitspraak binnen veertien dagen, te rekenen van de uitspraak van dit arrest, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de beslissing inmiddels geschorst blijft.
TITEL VII. - Diverse bepalingen. Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen
Art. 81. § 1. De rechtscolleges kunnen over de verzoeken tot internering slechts beslissen ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een raadsman.
§ 2. De kamer voor de bescherming van de maatschappij en het Hof van Cassatie kunnen ten aanzien van de geïnterneerde persoon, slechts beslissen indien deze bijgestaan of vertegenwoordigd wordt door een raadsman.
Art. 82. De bepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele en criminele zaken zijn van toepassing op de bij deze wet voorgeschreven procedures, behoudens de afwijkingen die zij bepaalt.
Art. 83. Inzake de toepassing van deze wet wordt een overlegstructuur opgericht waarin vertegenwoordigers zetelen van de FOD Justitie, de rechterlijke orde, de FOD Volksgezondheid en de gemeenschappen. Deze overlegstructuur heeft tot taak om, zowel op federaal vlak als op lokaal vlak, de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet geregeld samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuur.
Bij elke kamer voor de bescherming van de maatschappij wordt een coördinator aangewezen om de samenwerking tussen, enerzijds, Justitie en, anderzijds, de zorgsector te vergemakkelijken en om alle initiatieven te ontwikkelen die het mogelijk maken de opvang van de geïnterneerde personen te verbeteren.
Art. 84. § 1. De door de bevoegde overheid erkende inrichtingen die georganiseerd zijn door een privé-instelling, door een gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat zijn aan de geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een samenwerkingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 3, 5° hebben afgesloten inzake de toepassing van deze wet, ontvangen, in geval van plaatsing van een geïnterneerde, voor de administratieve activiteiten verricht in het kader van deze wet een vergoeding ten laste van de begroting van de Federale Staat. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoeding en de uitvoeringsmodaliteiten.
§ 2. De onderhoudskosten van de personen die met toepassing van artikel 9 geïnterneerd zijn en overeenkomstig artikel 19 verblijven in een in artikel 3, 4°, d), vermelde inrichting, komen onder de door de Koning gestelde voorwaarden ten laste van de geïnterneerde persoon zelf of van de personen die in hun levensonderhoud zijn verschuldigd. De Koning bepaalt de kosten die in geval van onvermogen ten laste vallen van de Federale Staat.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling I. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek
Art. 85. In artikel 488bis, d), van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en vervangen door de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid worden de woorden ", in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde persoon" ingevoegd tussen de woorden "van het Gerechtelijk Wetboek" en de woorden "en in geval van overlijden";
2° het derde lid wordt aangevuld als volgt :
"Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon.".
Art. 86. In artikel 1386bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 16 april 1935, worden de woorden "door een persoon die zich staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt" vervangen door de woorden "door een persoon die lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast".
Afdeling II. - Wijziging van het Strafwetboek
Art. 87. Artikel 71 van het Strafwetboek wordt vervangen als volgt :
"Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan."
Afdeling III. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 88. In artikel 195 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 27 april 1987 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 22 juni en 20 juli 2005 en 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het zesde lid wordt vervangen als volgt :
"Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.";
2° in het zevende lid, worden de woorden "of de tenuitvoerlegging van de internering" ingevoegd tussen de woorden "van de strafuitvoering" en de woorden "te worden gehoord".
Art. 89. In artikel 590 van hetzelfde Wetboek, opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wet van 7 februari 2003, wordt het 4° vervangen door wat volgt :
"4° beslissingen tot internering, tot toekenning of herroeping van de invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en tot definitieve invrijheidstelling die genomen zijn overeenkomstig de artikelen 9, 25, § 1, 28, 59 en 66 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, alsook de bijkomende veiligheidsmaatregelen opgelegd in toepassing van artikel 17 van voormelde wet;"
Art. 90. Een artikel 603bis wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek :
"Art. 603bis. Door de Koning worden een beveiligd klinisch observatiecentrum of forensisch psychiatrische centra opgericht waar verdachten ter observatie in voorhechtenis kunnen opgesloten worden, overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.
Deze verdachten worden er in de observatieafdeling opgenomen met het oog op de uitvoering van een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek met observatie in de zin van artikel 6 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen."
Afdeling IV. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 91. In artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid wordt het woord "strafuitvoeringskamers" vervangen door de woorden "strafuitvoerinskamers en kamers voor de bescherming van de maatschappij";
2° in het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, worden de woorden "alsmede in de strafinrichtingen" vervangen door de woorden "alsmede in de strafinrichtingen, de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij, de forensische psychiatrische centra en de zorginstellingen";
3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "De kamers voor de bescherming van de maatschappij kunnen zitting hebben in elke rechtbank van eerst aanleg, gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, in de strafinrichtingen, in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en in alle inrichtingen waar geïnterneerde personen verblijven, onder het stelsel van plaatsing of vrijheid op proef.".
Art. 92. In artikel 77 van het hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken."
Art. 93. In artikel 78 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het derde lid worden het woord "kamers" vervangen door de woorden strafuitvoeringskamers";
2° tussen het derde en het vierde lid een wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : "De kamers voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 76, laatste lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren in strafuitvoeringszaken of interneringszaken, de ene gespecialiseerd in sociale integratie en de andere gespecialiseerd in klinische psychologie."
Art. 94. In artikel 80bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "strafuitvoeringszaken" wordt vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° de woorden "artikel 259bis-9, § 2," worden vervangen door de woorden "artikel 259sexies, § 1, 4°, vierde lid,".
Art. 95. In artikel 89 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 96. Artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994, 28 maart 2000 en 17 mei 2006, wordt aangevuld met het volgende lid :
"In interneringszaken worden de volgende zaken toegewezen aan de voorzitter van de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank, die zitting houdt als alleenzetelend rechter - de toelating tot uitgaansvergunning, die op verzoek van één van de partijen of ambtshalve, zoals omschreven in artikel 20 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen.
- de verzoeken van slachtoffers zoals bepaald in artikel 4, §§ 3 en 4 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen.".
Art. 97. In artikel 92, § 1, tweede lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "strafuitvoeringszaken" wordt vervangen door de woorden "strafuitvoerings- en interneringszaken".
2° een lid wordt toegevoegd, luidende :
"In interneringszaken worden de zaken toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, vierde lid, samengestelde kamers.".
Art. 98. In artikel 151, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 99. In artikel 186 van hetzelfde Wetboek wordt § 1, tiende lid, vervangen door wat volgt :
"Een wet stelt de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie vast. Het aantal raadsheren in sociale zaken, rechters in sociale zaken en assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken wordt evenwel door de Koning bepaald.".
Art. 100. In artikel 196bis van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : "De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken, de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in de sociale re-integratie en de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie";
2° in het tweede lid wordt het tweede streepje aangevuld met de woorden "of zijn vertegenwoordiger";
3° in het tweede lid, derde streepje, worden de woorden "Uitvoering van Straffen en Maatregelen" vervangen door de woorden "Penitentiaire Inrichtingen".
Art. 101. In artikel 196ter van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "strafuitvoeringszaken" wordt telkens vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° § 1 wordt aangevuld met een lid luidende : Om tot assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie te worden benoemd, moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen :
1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben waaruit praktische kennis blijkt van de aangelegenheden die verband houden met de klinische psychologie;
2° houder zijn van een diploma van master in de psychologische wetenschappen;
3° Belg zijn;
4° ten minste dertig jaar oud zijn en niet ouder zijn dan vijfenzestig jaar;
5° de burgerlijke en politieke rechten genieten."
Art. 102. In artikel 196quater van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "strafuitvoeringszaken" wordt telkens vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° in § 1, wordt het tweede streepje aangevuld met de woorden "of zijn vertegenwoordiger";
3° in § 1, derde streepje, worden de woorden "Uitvoering van Straffen en Maatregelen" vervangen door de woorden "Penitentiaire Inrichtingen".
Art. 103. In artikel 259sexies van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "strafuitvoeringszaken" worden telkens vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° in § 1, 4°, voorlaatste zin, worden de woorden "in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2" vervangen door de woorden "door het instituut voor gerechtelijke opleiding";
3° in § 1, 5°, voorlaatste zin, worden de woorden "in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2" vervangen door de woorden "door het instituut voor gerechtelijke opleiding".
Art. 104. In artikel 259septies van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" telkens vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 105. In artikel 259decies, § 2, laatste zin, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" telkens vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 106. In artikel 288, achtste lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 107. In artikel 291, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 108. In artikel 300 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° in het vierde lid wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 109. In artikel 304 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 110. In artikel 312 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 111. In artikel 314, vierde lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 112. In artikel 322, vierde lid, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de eerste zin wordt vervangen als volgt : "De verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken en interneringszaken.";
2° in de tweede zin worden de woorden "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 113. In artikel 331, 8°, van hetzelfde Wetboek worden, tussen de woorden "van eerste aanleg" en de woorden "zonder vergunning" de woorden "en de assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken" ingevoegd.".
Art. 114. In artikel 355ter van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, eerste zin, wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken";
2° in het derde lid wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 115. In artikel 408 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 116. In artikel 412, § 1, 1°, d) van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 117. In artikel 412, § 2, 1°, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 118. In artikel 415, § 2, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "strafuitvoeringszaken" vervangen door de woorden "strafuitvoeringszaken en interneringszaken".
Art. 119. In artikel 635 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij wet van 17 mei 2006, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "de veroordeelden" vervangen door de woorden "de tot één of meerdere vrijheidsstraffen veroordeelden";
2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende :
"Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen ressorteren de geïnterneerde personen onder de bevoegdheid van de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt.
Indien interneringen werden bevolen in verschillende rechtsgebieden, is de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd uit het rechtsgebied waar de oudste actieve internering werd uitgesproken, in zoverre de geïnterneerde persoon nog niet defintief is vrijgesteld.
Indien evenwel de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde geïnterneerde persoon aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank, neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere stafuitvoeringskamer van de strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht.".
Afdeling V. - Wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Art. 120. Artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld als volgt :
"48° de akten en vonnissen betreffende de procedures voor de interneringsrechters en de strafuitvoeringsrechtbanken, alsook de arresten gewezen als gevolg van een cassatieberoep tegen een beslissing van de interneringsrechter of de kamer voor de bescherming van de maatschappij."
Afdeling VI. - Wijziging van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
Art. 121. Artikel 23bis, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, wordt aangevuld als volgt : "of van de taal van het oudste vonnis of arrest dat de internering beveelt."
Afdeling VII. - Wijzigingen van de Wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen
Art. 122. In artikel 8 van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, gewijzigd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden "hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen".
Art. 123. Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Wanneer de maatregel uitgesproken in het buitenland gelijkaardig is aan die bedoeld in hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde persoon zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij van het rechtsgebied waar de betrokkene nog familiale of sociale banden heeft of waarin hij zijn sociale re-integratie wenst uit te werken, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden."
Art. 124. In artikel 16 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de eerste zin worden de woorden "of, indien de in de verzoekende Staat opgelegde maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, de commissie voor de bescherming van de maatschappij" geschrapt;
2° in de vierde zin worden de woorden "of in voorkomend geval, de commissie tot bescherming van de maatschappij" geschrapt.
Art. 125. In artikel 20, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden de woorden "hoofdstuk II van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen".
Art. 126. Artikel 21 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, wordt vervangen als volgt :
"Wanneer de in het buitenland uitgesproken maatregel gelijkaardig is aan die welke bedoeld wordt in hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank in wier rechtsgebied de geïnterneerde persoon zijn domicilie heeft, of bij ontstentenis daarvan de kamer voor de bescherming van de maatschappij van het rechtsgebied waar de betrokkene nog familiale of sociale banden heeft of waarin hij zijn sociale re-integratie wenst uit te werken, opdat deze de inrichting zou aanwijzen waar de internering zal plaatsvinden."
Art. 127. Artikel 26, 1° van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, wordt aangevuld, na de woorden "voorwaardelijke invrijheidstelling", met de woorden "of de invrijheidstelling op proef".
Afdeling VIII. - Wijzigingen van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke
Art. 128. In artikel 1 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, worden de woorden "de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers" vervangen door de woorden "de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen".
Afdeling IX. - Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt
Art. 129. Artikel 19, eerste lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij wet van 7 december 1998, wordt vervangen als volgt :
"De politiediensten houden toezicht op de geïnterneerde personen aan wie door de strafuitvoeringsrechtbank een in de artikelen 20, 21, 23, 24, 25 en 28 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen bedoelde uitvoeringsmodaliteit van de internering werd toegekend. Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden.".
Afdeling X. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art. 130. In artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, wordt een § 2bis ingelast :
"De voorlopige invrijheidstelling kan ook worden aangevraagd door degene die aangehouden is op het ogenblik van zijn internering of van wie de onmiddellijke opsluiting is bevolen ter gelegenheid van de internering, conform artikel 10 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, mits er tegen de internering zelf hoger beroep, verzet of cassatieberoep is aangetekend."
Afdeling XI. - Wijziging van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de oprichting van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen en tot oprichting van een nationaal register voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken
Art. 131. In de wet van 10 april 2014 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de oprichting van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen en tot oprichting van een nationaal register voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, wordt het hoofdstuk 4, dat artikel 19 bevat, vervangen als volgt :
"Hoofdstuk 4. Wijziging van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen.
Art. 19. In artikel 5, § 2, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid aanvullen met de woorden "en die werd opgenomen in het nationaal register van gerechtsdeskundigen overeenkomstig artikel 991quater van het Gerechtelijk Wetboek";
2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende :
"Het psychiatrisch deskundigenonderzoek kan uitgevoerd worden door een deskundige die niet in het nationaal register is opgenomen in de gevallen en op de wijze bepaald in artikel 991decies van hetzelfde Wetboek.".
HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepaling
Art. 132. De wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten wordt opgeheven.
Art. 133. De wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis wordt opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen
Art. 134. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 135, § 4, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op alle lopende zaken.
§ 2. De onderzoeks- en vonnisgerechten kunnen een internering bevelen op grond van een deskundigenonderzoek dat reeds was uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van onderhavige wet, tenzij zij van oordeel zijn dat uit het voordien uitgevoerde deskundigenonderzoek onvoldoende de criteria zoals bepaald in artikel 9, kunnen afgeleid worden.
Art. 135. § 1. Bij de inwerkingtreding van dit artikel worden alle dossiers van geïnterneerden waarvoor de commissies tot bescherming van de maatschappij bevoegd zijn ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 2. De kamer voor de bescherming van de maatschappij van de strafuitvoeringsrechtbank neemt binnen een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel overeenkomstig de artikelen 66 tot 75 een beslissing over de dossiers van de geïnterneerde personen die reeds meer dan twee jaar vrij op proef zijn.
§ 3. De beslissing tot internering van veroordeelden die door de minister van Justitie overeenkomstig artikel 21 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten werd genomen voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft geldig.
Met uitzondering van het eerste lid, is artikel 135 van toepassing op deze geïnterneerde veroordeelden.
§ 4. De directeur of de hoofdgeneesheer stelt, overeenkomstig artikel 48, een advies op, ten vroegste vier en ten laatste zes maanden na de laatste beslissing van de commissie tot bescherming van de maatschappij.
Indien zes maanden na de laatste beslissing van de commissie tot bescherming van de maatschappij geen advies werd uitgebracht, vat het openbaar ministerie de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 5. De geïnterneerde personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet geplaatst zijn in een inrichting die niet door de bevoegde overheid erkend is, kunnen er gedurende één jaar geplaatst blijven na de inwerkingtreding van deze wet.
§ 6. De opgeheven hoge commissie tot bescherming van de maatschappij blijft in werking voor de zaken waarvoor de debatten aan de gang zijn, of die in beraad zijn.
§ 7. Eenieder die voor de inwerkingtreding van dit artikel het slachtoffer is van een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit dat door een geïnterneerde is gepleegd, kan overeenkomstig artikel 4 een schriftelijk verzoek aan de interneringsrechter richten.
Indien op het secretariaat van de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij een slachtofferfiche voorhanden is, wordt de hierin opgenomen informatie ambtshalve overgemaakt aan de interneringsrechter die ze behandelt overeenkomstig artikel 4.
§ 8. De dossiers worden aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden door de secretarissen van de opgeheven commissies.
§ 9. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de archieven van de opgeheven commissies tot bescherming van de maatschappij worden toevertrouwd aan de gerechten die hij aanwijst, en die daarvan uitgiften, afschriften en uittreksels kunnen afleveren.
TITEL VIII. - Inwerkingtreding
Art. 136. Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt deze wet in werking uiterlijk op 1 januari 2016.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 5 mei 2014.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
Mevr. A. TURTELBOOM
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
Mevr. A. TURTELBOOM
_______
Nota
(1) Kamer van volksvertegenwoordigers
(www.dekamer.be)
Stukken : 53-3527
Integraal Verslag : 22 en 23 april 2014
Senaat (www.senate.be)
Stukken : 5-2001
Handelingen van de Senaat : 3 april 2014